Geschiedenis

In 2007 verscheen een beleidsnota van het Bisdom van Breda met als titel ‘In de duizend gezichten van Uw volk’. Hierin werd een visie gegeven op de ontwikkelingen in kerk en wereld en op de mogelijke gevolgen daarvan voor de parochies in het bisdom. In de beleidsnota werden parochies opgeroepen om in hun regio te zoeken naar vormen van intensieve samenwerking en daaraan – zo mogelijk – organisatorische en bestuurlijke consequenties te verbinden.
Na het verschijnen van de beleidsnota zijn ook de zeven parochies, die al samenwerkten in de Interparochiële Vereniging regio Oudenbosch, met elkaar in gesprek gegaan. Die gesprekken hebben ertoe geleid dat met ingang van 1 september 2013 de Bisschop van Breda heeft besloten de zeven parochies in de regio op te heffen en samen te voegen tot de nieuwe Rooms-katholieke Parochie H. Bernardus van Clairvaux, gevestigd in Oudenbosch.
Bosschenhoofd
Het gebied van Bosschenhoofd hoorde vanaf het einde van de dertiende eeuw bij Hoeven. Het Land van Breda omvatte aanvankelijk bijna geheel het huidige West-Brabant. Ook Bosschenhoofd behoorde hiertoe. Na het kinderloos overlijden van Arnout van Leuven in 1287 werd dit gesplitst in twee Heerlijkheden: Heerlijkheid Breda en Heerlijkheid Bergen op Zoom. Bosschenhoofd bleef in bezit van beide, tot het in 1458 aan Bergen op Zoom werd toegewezen.

In West-Brabant was veel moer aanwezig. Reeds in 1301 was het steken van turf in volle gang, toen al bestond de Vaart in Oudenbosch. Deze Bosschevaart zou vroeger ook verbonden zijn geweest met Pagnevaart en de haven van Oudenbosch. Ten zuiden van Oudenbosch was in 1301 een gebied van ongeveer 300 hectare moer uitgegeven, bekend als het Bosschelaag. Aan de rand werd een nieuw turfhoofd aangelegd; het Bosschehoofd. Het lag hoger dan de omgeving, daardoor was men er veilig bij overstroming. In de 14e eeuw zullen er al enkele mensen gewoond hebben, maar ontwikkeling tot dorp verliep langzaam. In 1840 telde Bosschenhoofd 269 en in 1860 361 inwoners. Het betrof vooral pioniers uit Hoeven, die boerderijtjes op de woeste gronden stichtten. In 1882 kreeg Bosschenhoofd een school en pas in 1886 een kerk.
Koning Willem I liet een met keien bestrate rijksstraatweg aanleggen tussen Breda en Roosendaal. Hier werd mee begonnen in 1820 en in 1838 was de aanleg afgerond. Enkele jaren later legde Oudenbosch, zonder subsidie, een klinkerweg naar Bosschenhoofd aan en verbond deze met de Rijksweg. Voor Oudenbosch was dit toen belangrijk in verband met het ontginningsbedrijf annex boomkwekerij "Maple Farm", van Henricus van der Bom uit Oudenbosch.
In 1931 werd de Rijksweg Breda-Roosendaal een tweebaansweg van beton en in 1977 werd de vierbaansweg (tegenwoordig A58) met het viaduct "Postbaan" bij Bosschenhoofd geopend. Het kruispunt bij Maple Farm kreeg een nieuw aanzicht en ook de naam Maple Farm verdween.
Op 1 januari 1997 is Bosschenhoofd door de herindeling van de gemeentes Oudenbosch, Hoeven en Oud en Nieuw Gastel, opgegaan in de nieuwe gemeente Halderberge. Voorheen vormden Bosschenhoofd en Hoeven samen de gemeente Hoeven. In 1982 is in Bosschenhoofd het jubileumfeest 100 jaar onderwijs en het 700 jaar Hoeven/Bosschenhoofd gevierd. Burgemeester Osterloh was de laatste burgemeester van Hoeven/Bosschenhoofd en werd daarna burgemeester van de nieuwe gemeente Halderberge. Met de herindeling kwam er bij Bosschenhoofd een grenscorrectie, wat betekende dat het grondgebied ten zuiden van de autoweg bij de gemeente Rucphen ging behoren, inclusief de monumentale Heimolen. In Bosschenhoofd is het inwoneraantal, mede door de herindeling, niet gestegen: In 2005 woonden in Bosschenhoofd 2131 inwoners.
Hoeven
In 1282 verkocht Arnoud van Leuven, Heer van Breda, honderd hoeven woeste grond aan de Sint-Bernardusabdij te Hemiksem. Het document waarmee dit werd bekrachtigd was de eerste schriftelijke vermelding van de naam Hoeven. De bodem bestond hier uit moerassig veen en heidegrond. De bedoeling was dat de Cisterciënzer monniken deze grond zouden gaan ontginnen. De monniken bouwden een hoeve op een hooggelegen terrein ten westen van de Halderberg, ter plaatse van het huidige Bovendonk, waar tot ver in de vorige eeuw een grootseminarie zetelde, sindsdien dienend als zowel conferentiecentrum en priester- en diakenopleiding van het bisdom Breda.

Hoeven behoorde aanvankelijk tot de parochie Gastel. In 1279 werd de kapel op de Halderberg gebouwd, en in 1310 werd Hoeven een zelfstandige parochie. In 1886 splitste Bosschenhoofd zich hiervan af. De katholieken moesten hun kerk aan de Bovenstraat in 1648 afstaan aan de hervormden en kregen deze in 1800 weer terug. Het schip moest echter opnieuw worden opgebouwd, zodat het tot 1821 duurde alvorens de kerk weer in gebruik kon worden genomen. In 1884 werd het koor onder leiding van Pierre Cuypers herbouwd. De kerk werd echter overbodig nadat in 1929 de nieuwe kerk in gebruik werd genomen. Er waren nog plannen om de oude kerk als gemeentehuis in te richten, maar ook daar kwam niets van en de kerk verviel meer en meer. In 1944 werd de kerk bovendien door oorlogshandelingen zwaar beschadigd en in 1953 volgde de sloop.
De oude Hoevense dorpsstraat, de huidige Sint-Jansstraat, werd reeds in 1670 met keien bestraat. Ze maakte deel uit van de straatweg van Etten naar Oudenbosch. In 1890 kwam er een tram over deze weg. Uiteindelijk kwam er een verkeersomleiding. (bron: Wikipedia.org)
Oudenbosch
In 1275 schonken Arnoud van Leuven en zijn echtgenote Elisabeth, heer en vrouwe van Breda, het Baerlebosch en tweehonderd bunder moeras aan de Sint-Bernardusabdij te Hemiksem. De monniken lieten het gebied ontginnen, en omstreeks 1300 werd door hen een kanaal gegraven, de huidige Oudenbossche Haven (Oost-Vaardeke en West-Vaardeke). Aan het havenhoofd werd het Oude Baerlebosch gesticht. Aan de verbinding tussen de Dintel en de Mark, de Barlaecke, werd het Nieuwe Baerlebosch gesticht, bestaande uit een aantal huisjes en bedrijfjes. Oudenbosch groeide uit tot een dorp. Het haventje werd gebruikt om de turf die uit het zuiden kwam op grotere schepen over te slaan en via het West-Vaardeke en het Oost-Vaardeke naar de Dintel en zo naar Dordrecht te vervoeren.

Oudenbosch behoorde vanaf 1287 tot de heerlijkheid Bergen op Zoom (vanaf 1533 markiezaat Bergen op Zoom), en was de hoofdplaats van het oostelijk deel daarvan (Oostkwartier, een van de districten waarin het Markiezaat was verdeeld) en de zetel van een drossaard en een rentmeester. Van de heren van Bergen op Zoom ontving Oudenbosch verschillende voorrechten, o.a. het recht van een vrije weekmarkt, waardoor het dorp zich gunstig ontwikkelde.
Ook de veerdienst, die van hier op de handelsstad Dordrecht werd ingesteld, kwam Oudenbosch ten goede. Het werd een pleisterplaats en een verkeersknooppunt, vanwaar handelswegen voerden naar Antwerpen en Bergen op Zoom. Na de Sint-Elisabethsvloed kwamen grote delen van het gebied ten noorden van Oudenbosch onder water te staan, en legden de schepen uit Dordrecht in Oudenbosch aan op de plaats, die nog heden ‘de Haven’ heet, en waarvan de reizigers per diligence verder naar Antwerpen reden. Eind 16e eeuw werd de veerdienst verlegd naar Zevenbergen.
In de 16de eeuw kwamen er in het grote water langzamerhand zandbanken op, waarvan de eerste, vóór Oudenbosch gelegen, aanvankelijk ‘'t Sand daer buyten’ heette, wat naderhand, toen al het water weg en de uitdrukking dus onverstaanbaar was, tot Standdaarbuiten werd vergemakkelijkt. Al het tussenliggende land werd nu echter niet door de Brabanders, maar door de boeren der Hollandsche eilanden ingepolderd en bevolkt.
Aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog werd Oudenbosch geplunderd door de watergeuzen. In 1604-1605 stierf de bevolking vrijwel uit als gevolg van de pest, en in 1625 volgde een tweede pestepidemie. Op 3 maart 1649 moesten de katholieken hun kerk afstaan aan de protestanten; in 1684 kregen ze toestemming een schuurkerk te bouwen. Door de Franse bezetters werd de oorspronkelijke kerk op 5 juli 1799 weer aan de katholieken toegewezen, op basis van het aantal parochianen.
Rond 1825 begon de plaatselijke economie te groeien. Oudenbosch ligt op de overgang tussen zand en zeeklei, en de bodem bleek gunstig voor boomkwekerijen.
De opleving op geestelijk gebied manifesteerde zich ook in de bouw van een indrukwekkende nieuwe parochiekerk met een koepel naar het voorbeeld van de Sint-Pietersbasiliek in Rome, en een voorgevel zoals de Sint-Jan van Lateranen. In 1865 werd met de bouw begonnen en zestien jaar later kon de kerk in gebruik genomen worden. Op initiatief van pastoor Willem Hellemons werd deze basiliek tussen 1865 en 1892 gebouwd. Oudenbosch was verzameldepot voor de katholieken die meevochten aan de kant van de Paus Pius IX, in de in 1861 opgerichte garde der Zouaven. Ter herinnering aan hen is bij de kerk een monument opgericht. De namen van de wijken (voorheen landerijen) Velletri en Albano verwijzen naar legerplaatsen van Zouaven nabij Rome.
Het was in de tijd tussen de beide wereldoorlogen, dat Oudenbosch met de ernstige gevolgen van de algemene economische crisis werd geconfronteerd. Ook in andere opzichten was van groei nauwelijks sprake.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef de gemeente voor grote rampen gespaard. Zonder bloedvergieten en zonder verwoestingen werd zij op 30 oktober 1944 door de Amerikaanse Timberwolf Divisie bevrijd.
Evenals in andere gemeenten eiste ook in Oudenbosch de oplossing van de woningnood grote aandacht. De eerste uitbreiding na de oorlog had plaats ten noorden van de oude kern in het Oudland. Daarna volgden de wijken Pagnevaart en Velletri in het oosten, een tweede uitbreiding in noordelijke richting en de wijk Het Spui in het westen. Ten zuiden van de spoorlijn is het bestemmingsplan Albano gerealiseerd. Het Streekplan West-Brabant, dat in 1970 door het provinciaal bestuur werd vastgesteld, kende aan Oudenbosch een belangrijke woonfunctie toe. (bron: Wikipedia.org)
Paulus Parochie
Ontstaan
Op 2 august 1965 nam Mgr. G.H. de Veth als zevende bisschop van het bisdom Breda het besluit om in Oudenbosch een tweede parochie aan de oostzijde van de spoorlijn Roosendaal-Rotterdam op te richten, gelijktijdig name hij het besluit om de zeer eerwaarde heer C.A.P. Suykerbuyk te belasten de parochie te stichten. De uitbreiding van Oudenbosch aan de oostzijde van de spoorlijn met de wijk Pagnevaart en de toekomstige wijk Velletri waren in feite de onderbouwing van dit besluit. Om voortvarend te kunnen beginnen was het noodzakelijk op korte termijn een kerkbestuur te benoemen. Op voordracht van de pastoor zijn toen de heren WL.G. (Wim).Brouwers en S.A.I.(Bas) du Pont benoemt tot respectievelijk secretaris en penningmeester. Het was van belang dat de pastoor in Oudenbosch zou kunnen wonen, en aangezien er geen goede huurwoning direct beschikbaar was, werd het pand Lindestraat 4 voor fl. 30.000,- aangekocht als woning voor de pastoor. Zo verhuisde pastoor Suijkerbuijk in oktober reeds, nadat de woning enigszins aangepast was, van Steenbergen naar Oudenbosch. De bisschop was inmiddels akkoord met de naam van de nieuwe parochie: Sint Paulusparochie. Een ruimte voor het vieren van Eucharistie en voor het houden van vergaderingen werd tijdelijk gevonden in de aula van de Katholiek Technische School aan de Pagnevaartweg. Deze aula was zeer geschikt voor tijdelijk gebruik. In aanbouw was namelijk ook aan de Pagnevaartweg een nieuwe kapel voor de broeders van St. Louis op het terrein van Sancta Maria, waar het juvenaat en het generalaat van de broeders waren gevestigd.
Op 26 november 1965 vindt de installatie plaats van pastoor Suykerbuyk in de aula van de Katholieke Technische School door de deken H.J.A. van Mierlo. Al snel richtte men in de parochie een groep contactpersonen op. Deze contact personen werden per wijk gekozen, en was voor de pastoor het instrument voor de communicatie. Van groot belang vindt men in de nieuwe parochie eigenlijk van af de oorsprong de communicatie naar twee kanten. De pastoor kan via de contactpersonen de mening horen van de parochianen en de contactpersonen kunnen ideeën van de pastoor toetsen en ventileren onder de parochianen. Voor de pastoor was het tevens een informatiebron over zieke parochianen of andere zaken die binnen da parochie speelden en voor het functioneren van de pastoor van belang waren.
Kerkgebouw
Binnen het bestemmingsplan Pagnevaart was op de hoek van de Prof. Mulderslaan en de Jasmijnlaan ruimte gereserveerd voor een kerkgebouw mat pastorie. De parochie kocht van de gemeente 3.000 m2 voor 65.000 gulden om de nieuwe kerk te bouwen. Alhoewel van de zijde van het bisdom werd aangedrongen op het bouwen van een kerk met 750 zitplaatsen is toch gekozen voor een kerk met 500 zitplaatsen. Het kerkbestuur bezocht diverse nieuwere kerken en bepaalde tenslotte de opdracht te geven aan architectenbureau Mens en Pruym uit Vught. Het ontwerp van de kerk is zodanig dat een gangen stelsel aan ene zijde de mogelijkheid geeft een garderobe en vergaderruimte en werkruimte rond de kerk te situeren. Het geheel is een praktisch geheel met een toegang tot de woning van de pastoor. Van de vijf inschrijvers voor de bouw was de firma van Oorschot uit Roosendaal de laagste inschrijver kerk en pastorie werd aangenomen voor fl. 404.000,- Overigens zouden we de geschiedenis te kort doen als we niet zouden vermelden dat er voordat de bouw definitief werd opgedragen uitvoerig is gediscussieerd om de nieuwe kapel van de broeders op Sancta Maria niet over te nemen. De bouw van de kerk gaat voorspoedig en op 28 september 1968 is het kerkgebouw ingewijd door Mgr. H. Ernst, achtste bisschop van het bisdom Breda.
(Bron “Een kwart eeuw Paulusparochie” samengesteld door S.A.I. du Pont en W.L.G. Brouwers.)
Oud Gastel>
De eerste schriftelijke vermelding van Gastel, als Gestele, stamt uit 1275. Toen schonk Arnoud van Leuven, Heer van Breda, het patronaatsrecht van Gastel aan de Sint-Bernardusabdij te Hemiksem. De monniken voerden ontginningswerkzaamheden uit. Nadat Arnoud in 1287 gestorven was, werd het Land van Breda gesplitst in de heerlijkheden Breda (de latere Baronie) en Bergen op Zoom (het latere Markiezaat). Gestel werd door beide Heren bestuurd, maar kwam in 1458 definitief aan Bergen op Zoom. In 1296 kreeg Gastel een eigen schepenbank.

In 1276 werd Gastel een zelfstandige parochie met Sint-Laurentius als patroonheilige. In 1648 naastten de hervormden de kerk en de pastorie, en een jaar later kwam de eerste predikant. De katholieken bouwden in 1689 een schuurkerk aan de Meir te Stoof. Zij kregen in 1799 echter hun kerk weer terug, waarop de protestanten, ter compensatie, in 1809 een Napoleonskerk konden bouwen aan de Dorpsstraat.
In 1866 vestigden zich de Franciscanessen van Charitas in Oud Gastel. Zij beheerden het Sint-Jozef Gesticht, dat diende als bejaardentehuis, ziekenhuis en weeshuis, tot 1954. Toen werd het ziekenhuis opgeheven, maar het gebouw vervulde nog diverse taken. In 1989 werd het gebouw, behalve de kapel, gesloopt.
In 1747, tijdens de Oostenrijkse successieoorlog werd Bergen op Zoom door de Fransen belegerd en werden in Oud Gastel ook Franse militairen ingekwartierd. Men bouwde aan de oostzijde van de Gastelse Dijk West een versterking, Fort Willem genaamd, dat onderdeel was van een linie om de Fransen tegen te houden.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden, in het kader van de mobilisatie, Nederlandse militairen in Oud Gastel ingekwartierd. Ook werden Belgische vluchtelingen in het dorp gehuisvest.
De Duitse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog eindigde op 30 oktober 1944, toen Oud Gastel werd bevrijd. (bron: Wikipedia.org)
Stampersgat
Het gebied waar tegenwoordig Stampersgat ligt behoorde vroeger tot de heerlijkheid Nieuw Gastel. Het dorp Nieuw Gastel verdween door overstromingen, zoals de Sint-Elisabethsvloed van 1421 echter van de kaart. Gedurende de 2e helft van de 16e eeuw vonden er weer inpolderingen plaats en in 1606 kwam ook de Oude Prinslandse Polder gereed. Bij het veer over de Dintel, oostelijk van het vroegere Nieuw Gastel en nabij de Visserskreek, vestigden zich mensen en ontstond het dorpje Stampersgat.

In 1851 werd te Stampersgat een meestoof gebouwd. Dat is een installatie op een landbouwbedrijf voor het drogen en verwerken van de geteelde bijwortels van de meekrap om er de kleurstof alizarine ofwel Turks rood of kraplak uit te bereiden. Deze meestoof was winstgevend tot 1872. In 1893 werd ze gesloopt.
In 1866 werd te Stampersgat, aan de huidige Fabrieksstraat, een suikerfabriek opgericht, de NV Gastelsche Beetwortelfabriek. Van 1881 tot 1903 was Jan Frederik Vlekke hier directeur. Deze voerde een christelijk-sociaal beleid in bij de 600 werknemers tellende fabriek. In 1927 sloot deze fabriek. In 1935 vestigde het schrootbedrijf Uitvoering Sloopwerken en Metaalhandel (USM) zich in het pand.
Vanaf de jaren 60 van de 20e eeuw schakelde men over op een groothandel in walserijproducten en ging verder als Nederlandse Staal Unie. Dit 39 werknemers tellende bedrijf is in 2009 failliet gegaan, doorgestart onder de vlag van de Koninklijke Reesink Groep, maar in december 2012 alsnog gesloten. Los daarvan was er nog een andere, grote, suikerfabriek die direct ten westen aan de dorpskom was gelegen, maar behoorde tot de gemeente Dinteloord. Ook bij de gemeentelijke herindeling van 1997, toen de fusiegemeenten Halderberge en Steenbergen werden gevormd, kwam Stampersgat bij Halderberge en de suikerfabriek bij Steenbergen. Momenteel is de suikerfabriek één van de twee nog overgebleven suikerfabrieken in Nederland en een der grootste van Europa.
Pas in 1889 ontstond er een parochie, die aanvankelijk in een noodkerk bijeenkwam. Deze parochie werd afgesplitst van die van Oud Gastel. Ze was gewijd aan de Heilige Martelaren van Gorcum. De huidige kerk kwam in 1924 tot stand, in 1927 gevolgd door een klooster van de Franciscanessen van Oudenbosch. De zusters verzorgden onderwijs aan meisjes en de wijkverpleging. Ze bleven tot omstreeks 1960. (bron: wikipedia.org)
Standdaarbuiten
Na de Sint-Elisabethsvloed was de situatie zodanig dat het gebied ten noorden van de Mark in een kweldergebied veranderde. In 1527 werden de kwelders ten noorden van de Mark ingepolderd door Jan III van Glymes, die markies was van Bergen op Zoom. Aldus ontstond Polder het Oudland van Standdaarbuiten. Ten zuiden van de polder, ter plaatse van het huidige Standdaarbuiten, stroomde de Mark een krekengebied in om achtereenvolgens via de Wijtslach en de Barlaecke, bij de buurtschap Barlaque, zich met de Mooie Keene samen te voegen tot de Dintel.

In 1529 werd in deze polder het dorp Standdaarbuiten gesticht. Het werd ontworpen als een voorstraatdorp. De polder groeide in de loop der jaren aan van 880 tot 1350 ha. Standdaarbuiten beschikte over een haven, die echter in de jaren 60 van de 20e eeuw werd gedempt. Ook kwam er een veerverbinding over de Mark tussen Standdaarbuiten en Oudenbosch. Deze meerde aan nabij de buurtschap Schans. Het veer werd echter in 1839 opgeheven. Toen kwam er namelijk een brug, welke later ook is verdwenen. In 1548 werd een kerk ingewijd.
Daar de polder in het grensgebied van het graafschap Holland en het markiezaat Bergen op Zoom lag, kwam het nog wel eens tot schermutselingen over en weer. Vooral tijdens de Tachtigjarige Oorlog had ze veel te lijden van nu eens Spaanse, dan weer Staatse troepen. Zo werd Standdaarbuiten en omgeving in 1572 door de Geuzen geplunderd en gebrandschat, terwijl in 1760 een brand het dorp in de as legde.
In 1867 kwam er een suikerfabriek met een 54 meter hoge schoorsteen. Deze fabriek werd omstreeks 1930 afgebroken. Ook de vlasteelt was belangrijk, tot ongeveer 1950. Daarna ging men over op champignonteelt. Voor beide teelten was Standdaarbuiten het centrum in West-Brabant.
Toen, tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog, de geallieerden naar het noorden oprukten, trachtten de Duitsers hun opmars bij de Mark te vertragen, zodat ze zich konden terugtrekken ten noorden van het Hollandsch Diep. Op 30 oktober 1944 bliezen ze de brug over de Mark op. Daarna volgden beschietingen, waarbij het dorp vrijwel geheel werd verwoest. Op 4 november 1944 werd Standdaarbuiten bevrijd.
De Franciscanessen van Etten bewoonden in Standdaarbuiten het Sint-Antoniusklooster van 1838-1978. Het bevond zich aan het Pastoor Coolenplein 3. Tot 1 januari 1997 was Standdaarbuiten een zelfstandige gemeente, daarna was er een fusie met vier andere gemeente tot de gemeente Zevenbergen, die in april 1998 hernoemd werd tot de gemeente Moerdijk. (bron: Wikipedia.org)